-
1 squeeze
n. samendrukking, druk--------v. afpersen, wringen; dringen; drukken; samenpersen; knijpen; afgeperst gedrongensqueeze1[ skwie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 samendrukking ⇒ pressie, druk2 uitgeperste/uitgeknepen hoeveelheid3 gedrang♦voorbeelden:put the squeeze on someone • iemand onder druk zetten————————squeeze22 wurmen ⇒ dringen, zich wringen♦voorbeelden:squeeze up a bit • schuif nog wat opsqueeze through the crowd • zich een weg door de menigte banenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:4 how can she squeeze so many things into one single day? • hoe krijgt ze zoveel dingen op één dag gedaan? -
2 twist
n. draai, vlecht, lont, touw; verdraaiing, verbuiging--------v. vlechten, draaien; verdraaien, verkrommentwist1[ twist] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a strange twist of events • een vreemde wending der gebeurtenissengive someone's arm a twist • iemands arm omdraaiengive the truth a twist • de waarheid een beetje verdraaien————————twist2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 verdraaien ⇒ verwringen; vertrekken 〈 gezicht〉; verrekken 〈 spier〉; verstuiken 〈 voet〉; verbuigen 〈 sleutel〉; omdraaien 〈 arm〉6 wringen ⇒ af/uitwringen♦voorbeelden: -
3 squirm
n. het zich in allerlei bochten kronkelen; aanval van epilepsie--------v. kronkelen, zich in bochten wringensquirm1[ skwə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————squirm2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 squash
n. kneuzing, vermorzeling; kwast (limonade); pompoen; (in sport:) squash--------v. geplet worden; dringen, zich persen; pletten, platdrukkensquash1[ skwosj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.3 ook squash〉4 pulp————————squash2♦voorbeelden:2 can I squash in next to you? • kan ik me nog naast u wringen?squash up • zich opeendringenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 wringen♦voorbeelden:4 squash in • erin/erbij persensquash up • samenduwen -
5 wrest
n. Losrukken; wringen wrikken, verdraaien; stemsleutel (van muziekinstrument)--------v. verdraaien (feiten enz.), verwringen; ontrukken, ontwringen, ontworstelen; afpersen, afdwingen[ rest]1 (los/weg)rukken ⇒ (los)wringen/wrikken♦voorbeelden: -
6 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
7 writhe
-
8 wriggle
n. opwinding; beweging; het zich ervan afmaken (van probleem)--------v. kronkelen; zich bevrijden; ontvluchten (aan een probleem enz.); heen en weer schommelen; verbuigenwriggle1[ rigl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kronkel/wriemelbeweging ⇒ gekronkel/wriemel————————wriggle2♦voorbeelden:1 wriggle out of something • ergens onderuit proberen/weten te komenwriggle through the crowd • zich door de menigte heen wriemelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 fall over backwards
fall over backwardszich uitsloven, zich in allerlei bochten wringen -
11 worm
n. worm, wurm; een kruiperige persoon; "ongedierte"; schroefbaar, schroeving; (in computers) een computer virus dat zichzelf meestal via een netwerk kopieert--------v. kronkelen, wriemelen, kruipen; pieren, wormen zoeken; ontwormen, v. wormen genezen; wurmen; ontlokken; iem. een geheim ontfutselenworm1[ wə:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————worm2〈 werkwoord〉2 wurmen♦voorbeelden:worm oneself out of something • zich ergens uit weten te wringen/draaien -
12 lean over backwards
lean over backwardszich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doen -
13 worm oneself out of something
worm oneself out of somethingzich ergens uit weten te wringen/draaien
См. также в других словарях:
Ruder — 1. Das Ruder im Land ruht am besten in Einer Hand. »Regierungsruder muss nur einer führen.« (Chaos, 970.) 2. Das Ruder muss führen, wer es zu fuhren gelernt hat. 3. Der eine steht am Ruder1, der andere am Bug2. 1) Hintertheil des Schiffs. 2)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon